Post by Remco on May 20, 2005 19:07:14 GMT 1
Na 3 maanden de monsterlijke berg onder de meest uiteenlopende weersomstandigheden getrotseerd te hebben, zag de vreemdeling zijn doel eindelijk ten einde komen.
De stenen onder zijn handen en voeten weg voelen glijdend, iets wat de laatste 2 weken regelmatig gebeurde naarmate het gesteente boven op het kolossaal steeds losser werd kon de man niet meer deren, hij had immers bijna zijn doel bereikt. De vreemdeling stak zijn hoofd boven de laatste heuvelrug uit en keek over het immense Himalaya gebergte.
Zoiets moois had hij nog nooit ervaren. De met sneeuw bedekte bergtoppen waren in een dunne laag mist gehuld, waar de zon volmondig zijn stralen door liet schijnen. Het was iets wat weg had van een woeste oeroude kracht die duidelijk niet met zich liet spotten, maar toch met een geraffineerde schoonheid waar zelfs de mooiste honderd vrouwen op aarde niet aan konden tippen.
De vreemdeling was in dit wereldse licht zo opgegaan, dat hij pas na een kwartier de monnik opmerkte die stilletjes in lotuszit op een plateau aan het randje van een immense afgrond zat.
Weer wetend waar hij voor kwam, liep de vreemdeling naar de monnik toe en vroeg.
“Bent u Kalu Rinpoche de 33ste?” Maar de monnik gaf geen antwoord op zijn vraag. Hij bewoog niet eens.
Misschien ligt hij te slapen. Dacht de vreemdeling en nog moe van zijn reis gaf hij er daarom niet zoveel aandacht aan en ging het oude houten huisje binnen dat vijfentwintig meter verderop stond.
Toen hij het huisje binnenliep, was zijn gezicht in verbazing uiteen gevallen. Hij liep naar buiten om zich zichzelf er van te overtuigen dat de buitenkant van het huisje er wel vijftien keer slechter eruit zag dan de binnenkant.
Er stond niets moderns in het huis, maar het zag er schoon en onderhouden uit, in tegenstelling tot de buitenkant van de woning dat al jaren aan de verschillende weersinvloeden bloot had gestaan. Zijn schouders ophalend gooide hij zijn bepakking in de hoek en ging een kopje thee zetten.
De volgende dag na een heerlijke nachtrust te hebben gehad, liep de vreemdeling weer naar de monnik toe die nog steeds onveranderd in zijn lotuszit zat. De vreemdeling vroeg.
“Bent u Kalu Rinpochee de 33ste?” Maar de monnik gaf weer geen antwoord.
De vreemdeling niet echt wetend wat hij met deze situatie aan moest , zwaaide nog even met zijn hand voor de ogen van de monnik, maar door zelfs de luchtverplaatsing die er van zijn hand afkwam gaf ook nu de monnik geen krimp. Zelfs een lichamelijke aanraking kon de monnik niet in beweging brengen.
Niet wetend wat de vreemdeling in deze situatie moest doen liet hij het voor wat het was en probeerde het de volgende dag weer. Hij kon immers heerlijk genieten van de schoonheid van de bergen en haast had hij niet.
Dit ging weken zo door, en iedere dag vroeg de vreemdeling wel aan de monnik of hij Kalu Rinpoche de 33ste was.
Maar iedere dag gaf de monnik daarop geen antwoord.
Naarmate de weken verstreken werd de vreemdeling steeds geïrriteerder omdat de monnik nog steeds niet tegen hem gesproken had, en op een gegeven moment had hij er schoon genoeg van.
Hij liep naar de monnik toe en zei kwaad.
“Weet u dat het erg onbeschoft is om niets terug te zeggen als iemand iets aan u vraagt. Ik heb er 3 maanden over gedaan om die berg te beklimmen dan mag ik toch wel verwachten dat u mij te woord staat?” De vreemdeling wou net weg lopen. Tot de monnik zei.
“Waarom stelt men vragen, waar zij het antwoord al op weten? Op deze vragen behoeft het dus niet dat er gesproken word.” De vreemdeling een beetje van zijn stuk gebracht vanwege de plotselinge spraakzaamheid van de monnik vroeg.
“Dus u bent het wel?” Maar deze vraag resulteerde in een kille stilte.
“Meester Rinpoche, ik heb er 3 maanden over gedaan om deze berg te beklimmen en om u een aantal vragen te stellen. Ik had deze vragen beneden in het dorp al voorgelegd, maar ze zeiden dat u alle antwoorden op mijn vragen zou hebben. Maar als u hier in stilte blijft zitten, zonder antwoord te geven dan zal ik nooit de antwoorden op mijn vragen vinden.
De monnik reageerde hierop en zei.
“Stel je vragen, en ik zal ze naar alle eerlijkheid beantwoorden." De vreemdeling zo blij als een kind vanwege de reactie van de monnik, begon meteen met zijn vragenvuur.
“Waar kan ik de waarheid vandaan halen Rinpoche? Mijn vrouw heeft me verlaten. Ik denk voor een andere man, maar ze heeft daar nooit eerlijk antwoord op gegeven.
De monnik nog steeds rustig in zijn lotuszit antwoordde.
“Onze menselijke vorm is als een zwevende wolk; hij verschijnt en verdwijnt. Maar onze waarheid is volkomen helder als de ruimte.” “Hoe bedoeld u dat Rinpoche?” Vroeg de vreemdeling die niets van het antwoord begreep.
“Zoek naar waarheidlievende mensen. De weg vindt u niet door naar de hemel te kijken. De weg vindt u in uw hart. Ontdek dat u afdwaalt van hetgeen het hart u ingeeft. Het geschenk van de waarheid overtreft alle andere geschenken. Het aroma van de waarheid overtreft alle andere aroma’s. De vreugde van de waarheid overtreft alle andere vreugden.” De vreemdeling die ook van dit antwoord er geen touw aan vast kon knopen haalde niet begrijpend zijn schouders op en stelde maar zijn volgende vraag.
”Na mijn scheiding moest ik op zoek gaan naar mezelf en wat ik daadwerkelijk wil bereiken in het leven. Zo stelde mijn psycholoog na een uitgebreid psychologisch onderzoek, maar hoe kan ik dat bereiken?” ” De ware zoeker heeft al zijn grote en kleine onvolkomenheden overwonnen. U moet uw zinnen laten rusten en al uw kracht naar binnen richten en geraken in een vergeten van alle dingen en uzelf.” Zei de monnik.
De vreemdeling begreep er geen fluit van. Deze monnik heeft vast en zeker te lang op dat randje in het zonnetje gezeten. Dacht hij. Maar hij wou na zo’n lange tijd nog niet de handdoek in de ring werpen dus vroeg hij aan de monnik. “Die dingen die u stelt, wat moet je daar voor doen dan?” Nog steeds niet wetend wat de monnik met die vage antwoorden eigenlijk bedoelde.
Je bereikt dit soort dingen met meditatie, door meditatie wordt overgave in het dagelijks leven mogelijk, en door overgave wordt mediteren gemakkelijk. Je moet jezelf in meditatie van het denken distantiëren. Jij bent het denken niet, jij kijkt toe.
Nadat de monnik zijn laatste antwoord had gegeven, kwam hij uit zijn lotuszit en ging aan het randje van de afgrond staan. Hij spreidde zijn armen en gaf een zet met zijn voeten zodat hij als een ervaren base jumper de afgrond tegemoet ging.
De vreemdeling geschrokken van dit tafereel, rende naar de afgrond en keek naar de monnik die dieper en dieper de duisternis in viel. Terwijl de vreemdeling dacht dat de monnik aan het einde van zijn dag gekomen was, kwam er ineens een adelaar met een spanwijdte van 3 meter naar boven zweven. Hij werd gedragen door de warme lucht die zo overheersend in het berggebied aanwezig was, en in het immense licht steeg hij steeds hoger boven de wolken uit, en vloog toen weg.
De vreemdeling, onder de indruk van de vertoning zojuist gezien liep naar het huisje en verruilde daar zijn kleren voor het traditionele simpele monniken gewaad. Hij liep naar het plateau waar net de monnik van afgesprongen was en ging daar in lotuszit zitten.
Jaren later maar in een zelfde jaargetijde, kwam er een vreemdeling de berg opgeklauterd, stil geworden van het immense mooie plaatje wat hij op zijn netvlies te zien kreeg was hij zo onder de indruk dat hij pas een kwartier later de monnik zat zitten.
De vreemdeling liep naar de monnik die in lotuszit zat, en vroeg.
”Bent u Kalu Rinpoche de 34ste?” Waarop de monnik geen antwoord gaf….
De stenen onder zijn handen en voeten weg voelen glijdend, iets wat de laatste 2 weken regelmatig gebeurde naarmate het gesteente boven op het kolossaal steeds losser werd kon de man niet meer deren, hij had immers bijna zijn doel bereikt. De vreemdeling stak zijn hoofd boven de laatste heuvelrug uit en keek over het immense Himalaya gebergte.
Zoiets moois had hij nog nooit ervaren. De met sneeuw bedekte bergtoppen waren in een dunne laag mist gehuld, waar de zon volmondig zijn stralen door liet schijnen. Het was iets wat weg had van een woeste oeroude kracht die duidelijk niet met zich liet spotten, maar toch met een geraffineerde schoonheid waar zelfs de mooiste honderd vrouwen op aarde niet aan konden tippen.
De vreemdeling was in dit wereldse licht zo opgegaan, dat hij pas na een kwartier de monnik opmerkte die stilletjes in lotuszit op een plateau aan het randje van een immense afgrond zat.
Weer wetend waar hij voor kwam, liep de vreemdeling naar de monnik toe en vroeg.
“Bent u Kalu Rinpoche de 33ste?” Maar de monnik gaf geen antwoord op zijn vraag. Hij bewoog niet eens.
Misschien ligt hij te slapen. Dacht de vreemdeling en nog moe van zijn reis gaf hij er daarom niet zoveel aandacht aan en ging het oude houten huisje binnen dat vijfentwintig meter verderop stond.
Toen hij het huisje binnenliep, was zijn gezicht in verbazing uiteen gevallen. Hij liep naar buiten om zich zichzelf er van te overtuigen dat de buitenkant van het huisje er wel vijftien keer slechter eruit zag dan de binnenkant.
Er stond niets moderns in het huis, maar het zag er schoon en onderhouden uit, in tegenstelling tot de buitenkant van de woning dat al jaren aan de verschillende weersinvloeden bloot had gestaan. Zijn schouders ophalend gooide hij zijn bepakking in de hoek en ging een kopje thee zetten.
De volgende dag na een heerlijke nachtrust te hebben gehad, liep de vreemdeling weer naar de monnik toe die nog steeds onveranderd in zijn lotuszit zat. De vreemdeling vroeg.
“Bent u Kalu Rinpochee de 33ste?” Maar de monnik gaf weer geen antwoord.
De vreemdeling niet echt wetend wat hij met deze situatie aan moest , zwaaide nog even met zijn hand voor de ogen van de monnik, maar door zelfs de luchtverplaatsing die er van zijn hand afkwam gaf ook nu de monnik geen krimp. Zelfs een lichamelijke aanraking kon de monnik niet in beweging brengen.
Niet wetend wat de vreemdeling in deze situatie moest doen liet hij het voor wat het was en probeerde het de volgende dag weer. Hij kon immers heerlijk genieten van de schoonheid van de bergen en haast had hij niet.
Dit ging weken zo door, en iedere dag vroeg de vreemdeling wel aan de monnik of hij Kalu Rinpoche de 33ste was.
Maar iedere dag gaf de monnik daarop geen antwoord.
Naarmate de weken verstreken werd de vreemdeling steeds geïrriteerder omdat de monnik nog steeds niet tegen hem gesproken had, en op een gegeven moment had hij er schoon genoeg van.
Hij liep naar de monnik toe en zei kwaad.
“Weet u dat het erg onbeschoft is om niets terug te zeggen als iemand iets aan u vraagt. Ik heb er 3 maanden over gedaan om die berg te beklimmen dan mag ik toch wel verwachten dat u mij te woord staat?” De vreemdeling wou net weg lopen. Tot de monnik zei.
“Waarom stelt men vragen, waar zij het antwoord al op weten? Op deze vragen behoeft het dus niet dat er gesproken word.” De vreemdeling een beetje van zijn stuk gebracht vanwege de plotselinge spraakzaamheid van de monnik vroeg.
“Dus u bent het wel?” Maar deze vraag resulteerde in een kille stilte.
“Meester Rinpoche, ik heb er 3 maanden over gedaan om deze berg te beklimmen en om u een aantal vragen te stellen. Ik had deze vragen beneden in het dorp al voorgelegd, maar ze zeiden dat u alle antwoorden op mijn vragen zou hebben. Maar als u hier in stilte blijft zitten, zonder antwoord te geven dan zal ik nooit de antwoorden op mijn vragen vinden.
De monnik reageerde hierop en zei.
“Stel je vragen, en ik zal ze naar alle eerlijkheid beantwoorden." De vreemdeling zo blij als een kind vanwege de reactie van de monnik, begon meteen met zijn vragenvuur.
“Waar kan ik de waarheid vandaan halen Rinpoche? Mijn vrouw heeft me verlaten. Ik denk voor een andere man, maar ze heeft daar nooit eerlijk antwoord op gegeven.
De monnik nog steeds rustig in zijn lotuszit antwoordde.
“Onze menselijke vorm is als een zwevende wolk; hij verschijnt en verdwijnt. Maar onze waarheid is volkomen helder als de ruimte.” “Hoe bedoeld u dat Rinpoche?” Vroeg de vreemdeling die niets van het antwoord begreep.
“Zoek naar waarheidlievende mensen. De weg vindt u niet door naar de hemel te kijken. De weg vindt u in uw hart. Ontdek dat u afdwaalt van hetgeen het hart u ingeeft. Het geschenk van de waarheid overtreft alle andere geschenken. Het aroma van de waarheid overtreft alle andere aroma’s. De vreugde van de waarheid overtreft alle andere vreugden.” De vreemdeling die ook van dit antwoord er geen touw aan vast kon knopen haalde niet begrijpend zijn schouders op en stelde maar zijn volgende vraag.
”Na mijn scheiding moest ik op zoek gaan naar mezelf en wat ik daadwerkelijk wil bereiken in het leven. Zo stelde mijn psycholoog na een uitgebreid psychologisch onderzoek, maar hoe kan ik dat bereiken?” ” De ware zoeker heeft al zijn grote en kleine onvolkomenheden overwonnen. U moet uw zinnen laten rusten en al uw kracht naar binnen richten en geraken in een vergeten van alle dingen en uzelf.” Zei de monnik.
De vreemdeling begreep er geen fluit van. Deze monnik heeft vast en zeker te lang op dat randje in het zonnetje gezeten. Dacht hij. Maar hij wou na zo’n lange tijd nog niet de handdoek in de ring werpen dus vroeg hij aan de monnik. “Die dingen die u stelt, wat moet je daar voor doen dan?” Nog steeds niet wetend wat de monnik met die vage antwoorden eigenlijk bedoelde.
Je bereikt dit soort dingen met meditatie, door meditatie wordt overgave in het dagelijks leven mogelijk, en door overgave wordt mediteren gemakkelijk. Je moet jezelf in meditatie van het denken distantiëren. Jij bent het denken niet, jij kijkt toe.
Nadat de monnik zijn laatste antwoord had gegeven, kwam hij uit zijn lotuszit en ging aan het randje van de afgrond staan. Hij spreidde zijn armen en gaf een zet met zijn voeten zodat hij als een ervaren base jumper de afgrond tegemoet ging.
De vreemdeling geschrokken van dit tafereel, rende naar de afgrond en keek naar de monnik die dieper en dieper de duisternis in viel. Terwijl de vreemdeling dacht dat de monnik aan het einde van zijn dag gekomen was, kwam er ineens een adelaar met een spanwijdte van 3 meter naar boven zweven. Hij werd gedragen door de warme lucht die zo overheersend in het berggebied aanwezig was, en in het immense licht steeg hij steeds hoger boven de wolken uit, en vloog toen weg.
De vreemdeling, onder de indruk van de vertoning zojuist gezien liep naar het huisje en verruilde daar zijn kleren voor het traditionele simpele monniken gewaad. Hij liep naar het plateau waar net de monnik van afgesprongen was en ging daar in lotuszit zitten.
Jaren later maar in een zelfde jaargetijde, kwam er een vreemdeling de berg opgeklauterd, stil geworden van het immense mooie plaatje wat hij op zijn netvlies te zien kreeg was hij zo onder de indruk dat hij pas een kwartier later de monnik zat zitten.
De vreemdeling liep naar de monnik die in lotuszit zat, en vroeg.
”Bent u Kalu Rinpoche de 34ste?” Waarop de monnik geen antwoord gaf….